We zijn erg gesteld op ons actieve leven. En ik denk ook dat het een grote bron van vreugde en vitaliteit kan zijn. Iets te maken met je eigen handen, iets verrichten waar je trots op kunt zijn, dingen doen die de wereld een beetje beter maken of andere kunnen helpen… Tegelijk zijn we door het perfectioneren van het ‘doen’ het beoefenen van het ‘laten’ verloren. Klinkt misschien een beetje paradoxaal, want voor het ‘laten’ hoef je toch niets te doen? Dat is de grote misvatting van ons moderne westerse denken.
Het woord passiviteit kent overwegende negatieve connotaties in onze op productie gerichte maatschappij. Ook wanneer we het woord nader beschouwen komen we tegen-intuïtieve betekenissen tegen. Passief komt van het Latijnse passivus dat betekent ‘in staat tot lijden’. In veel van wat we doen proberen we lijden te vermijden en uit te bannen (lijden staat voor ons immers vaak gelijk aan creperen). Maar lijden kan ook opgevat worden in de betekenis van ‘iets dragen’ (waar het Engelse suffer in het Latijn naar verwijst). Dus in de sterke zin wil passiviteit zeggen: het vermogen om iets te kunnen dragen. Het is in die zin een kracht. Een kracht om ruimte te maken en ook te houden voor wat zich in het moment aandient. Oog te hebben voor, te luisteren naar, en ook te genieten van de rijkdom van wat er allemaal al is….
Het laten, de passiviteit, kan zo dus ook een rijke vorm van ‘activiteit’ zijn. In ontvankelijke passiviteit wordt ruimte gemaakt; ze schept de basis voor de verwondering…